01 februari 2021

Implicaties Landelijk Kwaliteitsstatuut GGZ voor de Verslavingsarts KNMG

Op maandag 25 januari 2021 heeft de VVGN een gesprek gevoerd met de Kwaliteitsraad van het Zorginstituut Nederland. Deze had, gebruik makend van haar doorzettingsmandaat, het Landelijk Kwaliteitsstatuut GGZ vastgesteld. De inhoud van dat statuut baarde de VVGN grote zorgen, en onze partnerorganisaties met ons. Wij lazen terug dat de verslavingsarts KNMG in veel gevallen niet de ruimte kreeg als regiebehandelaar op te treden binnen het team, om de zorg naar de patiënt te optimaliseren. Een tweede zorg was dat de rol van de verslavingsarts KNMG als regiebehandelaar ingeperkt leek te worden tot een beperkte groep patiënten. En een derde zorg was dat dit in de toekomst zou kunnen leiden tot verschraling van de verslavingszorgbehandeling.

Het gesprek met de Kwaliteitsraad heeft onze zorgen voor het grootste deel weggenomen.

De Kwaliteitsraad geeft aan dat ze de rol van indicerend en coördinerend regiebehandelaar van de verslavingsarts KNMG op zijn werkterrein volledig onderschrijft.

De patiënt die naar de 2e lijns GGZ is verwezen vanwege verslavingsproblematiek (met verslaving als primaire diagnose/dominante problematiek), valt primair in Categorie B van complexiteit van situaties (tabel 1, pag. 19 Kwaliteitsstatuut). Dat wil zeggen dat de problematiek hoogcomplex is (het betreft vaak een dubbel of triple diagnose), echter de complexiteit van het zorgaanbod laag. Dit laatste is het geval, omdat het hier handelt om een omschreven behandelaanbod, te weten de verslavingsbehandeling. En ook al is deze breed en gevarieerd, hij is niet hoogcomplex gezien deze eenduidige omschrijving. Ook een crisis zoals die kan ontstaan in het beloop van een verslavingsbehandeling, is als onderdeel opgenomen in die verslavingsbehandeling. Daarmee is ook op een dergelijk moment de verslavingsarts KNMG als coördinerend regiebehandelaar inzetbaar.

De Kwaliteitsraad had bij de indeling in een aparte D-categorie de crisisdienst voor ogen. Omdat het hierbij zeker niet per definitie om verslavingsproblematiek gaat, ziet de Kwaliteitsraad de verslavingsarts KNMG daar niet als regiebehandelaar. Deze visie deelt de VVGN. Onder categorie C valt de patiënt die (naast hoogcomplexe pathologie) hoogcomplex zorgaanbod nodig heeft. In deze categorie vallen veel patiënten die naar de algemene GGZ zijn verwezen en niet naar de verslavingszorg.

De patiëntengroep die wij tegenkomen en die in deze categorie valt, is de groep die naast een verslavingsbehandeling (in de brede zin) primair een ernstige andere psychiatrische aandoening heeft, waarvoor behandeling en soms ook verdere diagnostiek noodzakelijk is, omdat nog onvoldoende duidelijk is wat de dominante problematiek is. Een patiënt die hieronder valt, is bijvoorbeeld de patiënt waarin organisatie-overstijgende (bijv. zowel GGZ-regulier als GGZ-verslaving) behandeling noodzakelijk is. Een ander voorbeeld is de patiënt die bij verslavingszorg is aangemeld, maar waarbij in het beloop blijkt dat het handelt om een primair ernstige psychiatrische aandoening (anders dan verslaving) en die niet behandelbaar is binnen de kaders van de verslavingsbehandeling. Dat laatste maakt dan feitelijk verwijzing naar een andere zorgaanbieder noodzakelijk. De verslavingsarts KNMG kan in deze laatste categorie coördinerend regiebehandelaar zijn, waarbij de Kwaliteitsraad opmerkt dat dit een uitbreiding is (want: niet eerder zo omschreven) in het regiebehandelaarschap van de verslavingsarts KNMG.

De onduidelijkheid rondom de begrippen hoogcomplexe problematiek en hoogcomplex zorgaanbod zijn debet geweest aan de onrust die bij de VVGN en haar leden is ontstaan. Daarbij speelt nog dat het kwaliteitsstatuut bedoeld is voor de gehele GGZ, waardoor ook minder specifiek ingegaan kon worden op bijvoorbeeld verslavingszorg. Dit gesprek heeft ons veel verheldering gegeven. Het is belangrijk dat de VVGN en partners in de verslavingszorg het gesprek over het kwaliteitsstatuut blijven vervolgen, om de juiste interpretatie van dit statuut vorm te geven in de kwaliteitsstatuten die de verschillende organisaties gaan uitwerken. Op die statuten wordt ten slotte de werkelijke patiëntenzorg gebaseerd en hierop zal uiteindelijk ook gehandhaafd worden door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)