Geschiedenis VVGN

Van hobby tot specialisme

In 1985 richtte een aantal verslavingsartsen – een nog niet bestaand specialisme – de Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland op. Reden van de oprichting: het verbeteren van scholing. Een opleiding tot verslavingsarts was er nog niet. De oprichters waren artsen vanuit diverse medische disciplines, die zich hard maakten voor goede zorg voor mensen met verslavingsproblematiek.

Managementgrillen

Begin jaren ’80 mocht het aantal artsen in de verslavingszorg dan wel zijn toegenomen – onder meer vanwege de grote vraag naar methadonverstrekking – wel moesten deze (voornamelijk basis- en huis)artsen omslachtig te werk gaan. Het management van een instelling bepaalde het medisch beleid, en met vooral veel morele en eigenlijk geen wetenschappelijke argumenten werd bijvoorbeeld een maximum dosering methadon bepaald. Zo kon het komen dat ergens in het oosten van het land twee keer zoveel methadon per patiënt werd verstrekt als in het zuiden, zonder dat een arts daar iets over te zeggen had.

Inspectie grijpt in

Destijds moest een psychiater – betrokken of niet – een stempel zetten op medische voorschriften voor verslaving, onder andere bij een instelling in Brabant. Toen een verzekeraar dat ontdekte, werden alle declaraties daar afgekeurd. De inspectie kwam in actie en heeft toen de term ‘hoofdbehandelaar’ ingevoerd. Verzekeraars mochten zelf bepalen waar die aan moesten voldoen, en met als suggestie dat vooral klinisch psychologen en psychiaters daartoe gekwalificeerd waren.

Landelijk Kwaliteitsstatuut

Deze ontwikkeling liep parallel aan de opdracht om tot een Landelijk Kwaliteitsstatuut (LKS) te komen voor de ggz, waaronder de verslavingszorg. Bij het eerste concept LKS was de VVGN niet betrokken. Verslavingsartsen mochten detoxen uitvoeren, maar geen diagnostiek. Vlak voor het bekrachtigen van het LKS kwam de VVGN daar achter en is er nog iets gewijzigd, zodat de verslavingsarts KNMG toch ‘mocht praten met de patiënt’, al moest dat wel onder toezicht van de klinisch psycholoog of psychiater. Dit speelde in de jaren ’10 van deze eeuw.

Haarvaten samenwerking

Hoofdbehandelaar?

In 2012 – het jaar dat het profiel werd geïntroduceerd – kwam ook het zogeheten hoofdbehandelaarschap in de ggz op de agenda, door de casus ‘Europsyche’. Deze organisatie opende DBC’s onder verantwoordelijkheid van een psychiater, terwijl niet geregistreerde professionals de feitelijke behandeling uitvoerden. Mede hierdoor en in aanloop naar de overheveling van de langdurige ggz van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet, adviseerde de NZa een aanscherping van de bekostigingssystematiek en duidelijker behandeleisen. In het bestuurlijk akkoord tussen VWS en de ggz-sector is vervolgens afgesproken criteria vast te stellen voor de hoofdbehandelaar, voor taakdelegatie en taakherschikking. Bij de ggz-sector waren lang niet alle beroepsgroepen binnen de ggz betrokken, ook de verslavingsartsen niet. De Inspectie voor de Gezondheidszorg bracht in 2013 een conceptadvies uit waarin zij de psychiater en klinisch psycholoog (KP) als mogelijke hoofdbehandelaar kwalificeerde voor de specialistische ggz. Verzekeraars kregen de ruimte van het ministerie om zelf te bepalen wie hoofdbehandelaar mocht zijn, met als suggestie dat in elk geval KP’s en psychiaters daartoe gekwalificeerd waren.

Samenwerking en nieuw LKS

Bij het ingaan van het eerste Landelijk Kwaliteitsstatuut ggz werd de behandelbaarheid van verslaving niet erg realistisch geacht en de attitude van het management in de ggz was vaak: ‘eerst maar eens stoppen met gebruik, dan pas psychiatrisch behandelen’. Anderzijds werd er in de verslavingszorg juist gezegd: ‘eerst maar eens psychiatrie behandelen, dan de verslaving aanpakken’, met alle gevolgen van dien. Het LKS geeft sinds een aantal jaar de mogelijkheid voor verslavingsartsen KNMG als hoofd- en regiebehandelaar in de ggz, bij verslaving als primair probleem. Het mag duidelijk zijn dat een goede samenwerking tussen de psychiatrie en de verslavingsgeneeskunde essentieel is voor de kwaliteit van de verslavingszorg.

Driejarige opleiding

Anno 2024 is er meer dan ooit aandacht voor verslaving in het medisch domein. We komen van ver, maar hebben zeker nog een lange weg te gaan. Waar voorheen vaak ervaren artsen vanuit diverse disciplines zich specialiseerden tot verslavingsarts, kiezen nu steeds meer jonge ambitieuze artsen voor het vak. De MiAM werd omgedoopt tot Nijmeegse Opleiding tot Verslavingsarts (NOVA) en verplaatst van de sociale wetenschappen naar de afdeling eerstelijnsgeneeskunde aan het Radboudumc. Het werkveld is complexer dan ooit door de toename van verslavende middelen en versplintering van de zorg. De bedoeling is daarom de nu nog tweejarige opleiding te verrijken met een stagejaar in de psychiatrie en andere aanverwante domeinen, om de aios-verslavingsgeneeskunde klaar te stomen voor de toekomst.

Specialisme

Ook is de positie van ‘profielarts KNMG’ niet meer toereikend. De verantwoordelijkheid die de verslavingsarts KNMG inmiddels heeft opgebouwd in de praktijk verhoudt zich niet meer tot die status, zoals bevestigd in het Kwaliteitsstatuut en geambieerd in beleidskeuzes zoals het Zorgprestatiemodel ggz. Voor zorgverleners, collega-medici en verzekeraars zou het logischer zijn de verslavingsarts op te nemen in het specialistenregister KNMG ofwel artikel 14 van de wet BIG. Genoeg dus nog om voor te strijden, om ook in de toekomst de verslavingsgeneeskunde in Nederland een optimale invulling te geven.